Infrastructuur for president

Het enige waarover de twee Amerikaanse presidentskandidaten Hillary Clinton en Donald Trump het eens lijken te zijn, is dat de Verenigde Staten meer moeten investeren in infrastructuur. En dat is ook nodig.

Het enige waarover de twee Amerikaanse presidentskandidaten Hillary Clinton en Donald Trump het eens lijken te zijn, is dat de Verenigde Staten meer geld moeten uitgeven aan de vernieuwing van de infrastructuur. Het is een klassiek thema in een verkiezingsjaar, maar deze keer lijkt het menens. Zowel Clinton als Trump zal de komende vier jaar geld vrijmaken voor nieuwe wegen, bruggen, waterwegen, havens, treinverbindingen, of voor de opwaardering ervan.


Het verroeste Amerika

De Amerikaanse infrastructuur is meer dan aan een gewone opfrisbeurt toe. Een deel van het wegennet, de bruggen en de riolering in de Verenigde Staten is in zo’n slechte toestand dat ze de leidende economie van de wereld onwaardig is. Het is een gevolg van ongeveer drie eeuwen van onderinvesteringen in publieke infrastructuur. Het investeringsbudget voor 2016 ligt 23 procent onder dat van 2003. Het percentage van het bruto binnenlands product (bbp) dat de federale overheid besteedt aan infrastructuurwerken, is teruggevallen tot 2 à 3 procent. Dat is het laagste cijfer sinds 1956.

Dat leidde de jongste jaren tot alarmerende rapporten, zoals dat van de American Society of Civil Engineers (ASCE), dat de toestand van de Amerikaanse infrastructuur in 2013 een score van D+ of ‘pover’ meegaf. Het rapport stelde ook dat de komende acht jaar 3635 miljard dollar aan investeringen nodig zijn om de Amerikaanse infrastructuur weer op orde te zetten. Dat is gemiddeld 454 miljard dollar per jaar. Het grootste deel (1723 miljard dollar) is nodig om het wegennet (inclusief bruggen) weer up-to-date te krijgen. Ook het elektriciteitsnetwerk heeft met 736 miljard dollar een stevig prijskaartje.

Er zijn de jongste jaren enkele signalen uitgestuurd die erop wijzen dat ook de politieke wereld zich bewust wordt van de ernst van het probleem. Geen enkele lokale of nationale politicus wordt graag geconfronteerd met een ingestorte brug die zich in een lamentabele staat bevond door een gebrek aan investeringen. Zo nam het parlement eind vorig jaar de Fixing America’s Surface Transportation Act (FAST) aan, waardoor 305 miljard dollar wordt besteed aan investeringen in de periode 2016-2020, onder meer in snelwegen en transport. Dat lijkt een enorm bedrag, maar volgens het ASCE-rapport zijn nog veel grotere bedragen nodig.


500 miljard dollar meer

Hillary Clinton heeft tijdens haar verkiezingscampagne een plan ontvouwd met een budget ter waarde van 275 miljard dollar voor federale infrastructuurinvesteringen. Daarnaast wil ze nog eens 225 miljard dollar leningen waarborgen, zodat de komende jaren voor 500 miljard dollar in infrastructuur kan worden geïnvesteerd. Donald Trump wil ook drastisch investeren in de vernieuwing van de infrastructuur, alleen heeft de Republikeinse presidentskandidaat daar geen precies getal op geplakt. Maar het kan om een vergelijkbaar bedrag gaan.

Zowat alle economen gaan ervan uit dat die kapitaaluitgaven niet alleen noodzakelijk zijn, maar een goede zaak zijn voor de groei van de Amerikaanse economie. De meningen zijn wel verdeeld over de bijdrage daarvan aan de Amerikaanse economie.


Europa doet niet beter

Ook in Europa is, zeker sinds de financiële crisis, zwaar bezuinigd op overheidsinvesteringen, al waren die die besparingen gemiddeld minder extreem dan in de Verenigde Staten. Vandaar dat steeds meer economen en strategen naar de Europese overheden kijken om meer te investeren in infrastructuur. Dat moet ook hier voor een nieuwe groei-impuls zorgen. De overheden moeten de centrale banken aflossen om de economische activiteit te stimuleren en het algemene prijzenpeil te doen stijgen. Ook in Europese politieke middens gaan steeds meer stemmen op om het streven te laten varen om op korte termijn een begrotingsevenwicht te halen.

Als die trend wordt bevestigd en er inderdaad een geleidelijke overgang komt van monetaire naar fiscale stimuli, zal dat een goede zaak zijn voor de economische groei en de aandelenmarkten. Meer in het bijzonder kan dat de conjunctuurgevoelige waarden een duw in de rug geven. Die kunnen profiteren van de nieuwe overheidsinvesteringen.


Beleggen in een ETF

U kunt uiteraard individuele aandelen kopen van bedrijven die een graantje zouden meepikken van een investeringsgolf in infrastructuur in de Verenigde Staten en Europa. Voor de vuist weg denken we dan aan ondernemingen als Bam Group, Boskalis, CFE, Heidelberg Cement, Heijmans, LafargeHolcim, Trinity Industries en Vinci.

U kunt ook inspelen op die trend door te beleggen in iShares Global Infrastructure ETF. Die tracker noteert sinds het najaar van 2007 op Nasdaq (ticker IGF; ISIN-code US464288372), is uitgegeven door BlackRock en volgt de S&P Global Infrastructure-index. Deels door de economische en financiële crisis is het rendement tot nu erg bescheiden gebleven, met een gemiddelde jaarlijkse return van 1,36 procent sinds de oprichting. Dit jaar is er flink wat beterschap met een stijging van 13,85 procent. De anticipatie op extra investeringen in infrastructuur is duidelijk ingezet.

Zoals kon worden verwacht, legt de index de klemtoon op Noord-Amerika (38,3% Verenigde Staten en 9,0% Canada). Maar gezien de geschetste problemen, mogen we daar ook de grootste evolutie verwachten. Als we naar de sectoriële spreiding kijken, zijn er twee grote blokken: transport (40,1%) en elektriciteits- en nutsbedrijven (39,2%).

Het fonds heeft een lager dan gemiddeld marktrisico. Per procent verandering van de Standard&Poor’s500-index verandert de tracker slechts gemiddeld 0,68 procent (bèta 0,68%). De jaarlijkse kostenvergoeding bedraagt 0,47 procent.

Partner Content