Grootste risico: rentesprong

“De grootste bedreiging voor de wereldwijde financiële stabiliteit is een bruuske stijging van de langetermijnrente op overheidsobligaties.”

Die uitspraak komt niet van de eerste de beste analist, maar wel van Andrew Haldane, een directeur van de Bank of England, en werd vorige week opgetekend in een hoorzitting van het Britse Parlement. “Laat ons klaar en duidelijk zijn, we hebben bewust de grootste obligatiezeepbel uit de geschiedenis geblazen. We moeten bijzonder waakzaam zijn als die zeepbel sneller leegloopt dan we zouden willen”, ging Haldane verder. Wellicht zijn een paar parlementsleden van hun stoel gevallen bij zo veel openhartigheid van een centrale bankier. De Bank of England haastte zich dan ook om te zeggen dat Haldane “ten persoonlijke titel” sprak en benadrukte dat een te snelle stijging van de beleidsrente ernstige gevolgen zou hebben. “Een terugkeer naar normale interestvoeten zou recessie-omstandigheden creëren”, aldus de Bank of England.

Een echt krapper geldbeleid staat dan ook bijlange nog niet op het programma, omdat de economie daarvoor niet klaar is, niet in het Verenigd Koninkrijk, niet in de VS en niet in Europa. Wat wel op de discussietafel ligt, is ‘tapering’, of het afbouwen van de expansie van de geldhoeveelheid. Maar voorlopig begint de Federal Reserve daar nog niet aan. Dat bevestigde ze nog afgelopen woensdag. Het monetaire beleid blijft tot nader order expansief, maar de optimistischere toon van de Amerikaanse centrale bank over de economie en de arbeidsmarkt deed de 10-jarige rente toch weer stijgen en de beurzen zakken.

Het afremmen van de geldpersen zal zich op de eerste plaats vertalen in een normalisatie -lees: stijging- van de langetermijnrente. Als alles min of meer volgens plan verloopt, zou de Amerikaanse 10-jaarsrente tegen 2017 opnieuw 4 à 5% moeten bedragen. Een geleidelijke rentestijging die gepaard gaat met een verder economisch herstel is misschien nog verteerbaar voor de beurzen. Een bruuske stijging moet absoluut worden vermeden, want anders zullen ook de beurzen in de brokken delen. Dat zou ook heel slecht nieuws zijn voor banken, verzekeraars en overheden. Kortom, de lange rente is vandaag de olifant in de porseleinenwinkel van de financiële markten.

Negatieve termijnpremie

Een bruuske rentestijging zoals in 1994 -toen de langetermijnrente op een jaar tijd met 220 basispunten steeg als reactie op een onverwacht sterke groei, een stijgende inflatiedruk en krapper geldbeleid- is vandaag weinig waarschijnlijk. Maar helemaal uitgesloten is die toch ook niet. Daarvoor moeten we kijken naar de bouwstenen van de langetermijnrente, of beter gezegd, het ontbreken van een cruciale bouwsteen. De langetermijnrente is in principe de optelsom van de verwachte inflatie en van de gemiddelde, reële kortetermijnrente over de looptijd van een obligatie. Daar komt ook nog eens een extra termijnpremie bij, als vergoeding voor de inflatie- en prijsrisico’s die beleggers lopen als ze papier met een lange looptijd aanhouden.

Die termijnpremie schommelde in de periode 2000-2010 tussen 0 en 1,5% op 10-jarige Amerikaanse overheidsobligaties. Sinds 2011 is deze termijnpremie tot onder 0 gedoken op de meeste westerse obligatiemarkten, vooral door de obligatieaankopen van de centrale banken. Zij hebben de obligatiemarkt dus zo verstoord dat beleggers vandaag moeten betalen om een looptijdrisico te nemen. Dat is de wereld op zijn kop. De negatieve termijnpremie creëert daarom toch het risico op een plotse stijging van de langetermijnrente. Zelfs onafhankelijk van het feit dat de centrale banken erin slagen over hun exitstrategie goed te communiceren met de markt.

Partner Content