Meer dan BRIC alleen

Hier bij ons is het groeiverhaal met de babyboomers uitgespeeld; dat van de toenemende consumptie in de opkomende landen is nog volop in ontplooiing.

Vaak worden de opkomende markten herleid tot de zogenoemdeBRIC-landen. Het acroniem BRIC – dat verwijst naar Brazilië, Rusland, India en China – werd gelanceerd door Jim O’Neill van Goldman Sachs in een paper uit 2001 ‘Building Better Global Economic BRICs’. De term raakte wijdverbreid als symbool voor de verschuiving van het economische gewicht in de wereld van de ontwikkelde G7-economieën in de richting van de opkomende landen. De belangrijkste stelling in de paper van O’Neill was dat dit kwartet landen rond 2050 de zeven rijkste industrielanden zullen inhalen. Brazilië, Rusland, India en China beslaan samen een kwart van de wereldoppervlakte en huisvesten ruim 40% van de wereldbevolking.

De term BRIC veroverde de hele financiële wereld, al was die uiteraard ook onderhevig aan heel wat kritiek. Velen zagen er eerder een marketinginstrument in dan een fundamenteel economisch begrip. Vooral Rusland en India werden geregeld op de korrel genomen, omdat beide grootmachten niet of niet helemaal zouden voldoen aan een aantal essentiële criteria. Zo dook de Russische economie in een zware recessie in 2008-2009, toen de olie- en gasprijs in elkaar stuikte. Ook op het gebied van levensverwachting en bevolkingsdynamiek scoort het land van Vladimir Poetin niet bepaald hoog. India wordt vaak bekritiseerd voor zijn beperkte infrastructuur, zijn gebrekkige onderwijs, zijn kastensysteem en de te gesloten economie.

Next 11

Een ander verwijt was dat BRIC een te beperkende term was, en dat nog heel wat andere landen voldeden aan de voorwaarden van groei, politieke stabiliteit, de kwaliteit van het onderwijs en de openheid voor handel en investeringen. De een vond dat Mexico erbij mocht, de ander wil Zuid-Afrika in het lijstje opnemen, nog een ander Indonesië en Turkije.

Vandaar dat Goldman Sachs in 2005 met een lijst kwam van de ‘next eleven’ (N-11). Op die lijst stonden elf landen – in alfabetische volgorde Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Mexico, Nigeria, Pakistan, de Filipijnen, Zuid-Korea, Turkije en Vietnam – die op zich misschien niet konden uitgroeien tot een van de grootste economieën ter wereld, maar wel zeer beloftevolle perspectieven hadden inzake groei, onderwijs, werkgelegenheid, investeringen en handel. Vanzelfsprekend werd ook die lijst bekritiseerd, maar ze bevat alle landen waarvan ooit werd gezegd dat ze een plaatsje bij de BRIC mochten hebben, op Zuid-Afrika na. De N-11 vertegenwoordigen zowat 8% van het wereldwijde bruto binnenlands product (bbp) en bijna 10% van de wereldwijde energieconsumptie.

De essentie draait inderdaad niet om de benaming van BRIC of N-11, maar om de verschuiving van het gewicht in de wereldeconomie van de ontwikkelde, mature westerse economieën naar de opkomende landen. Uiteraard kan er een knik in de groei komen, zoals dit jaar, maar dat duwt de grote westerse concerns die daar sterk aanwezig zijn weer naar redelijker waarderingsniveaus. Hier bij ons is het groeiverhaal met de babyboomers uitgespeeld; dat van de toenemende consumptie in de opkomende landen is nog volop in ontplooiing. In een beleggingsstrategie op lange termijn kan de belegger dus het beste de focus leggen op het laatste, en daaraan geleidelijk een belangrijk deel van zijn portefeuille vastkoppelen.

Partner Content